Amsterdamse Gooistad 26 Juni 1926

Klik voor een vergroting               1
2 3
4 5

Nota van de wedhouder S.R. De Miranda: Vestiging van een tuinstad in het Gooi door de gemeente Amsterdam.


Wanneer de gemeente Amsterdam, met hare groote hulpmiddelen, bewust en voortvarend tot het volvoeren van een plan tot stichting van een tuinstad zou overgaan, zou het Gooi een uitermate aantrekkelijke woongelegenheid voor Amsterdammers kunnen groeien.


Voor een tuinstad is het Gooi verre te verkiezen boven andere in de Tuinstad commissie ter sprake gebrachte terreinen door de natuurlijke gesteldheid van deze plek. Hier is heide en Bosch, voor ontspanning en wonen beide zoo uitermate geschikt. Hoe hoog men ook het natuurschoon van de Hollandsche polder moge aanslaan, de bekoring van een Bosch- en heidelandschap is voor de meeste menschen grooter. Op plekken in den polder zou men met noeste toewijding in vele jaren slechts moeizaam een beplanting kunnen tot stand brengen, als in het Gooi door de natuur haast van zelf aangeboden wordt. En ook dan nog staat een dergelijk Bosch in den polder ten zeerste bij de natuur op zandgrond achter door zijn vochtigheid. Ook voor het gezonde wonen is een tuinstad op zandbodem verre te verkiezen voor een op veen of uitgeveenden kleigrond.

De lucht en de bodemgesteldheid werken hier beide mede. Wanneer men in het buitenland tuinsteden of tuindorpen bouwt, zoekt men ook allereerst droge en boschrijke streken uit en denkt men er niet aan, in moerassen te gaan bouwen. Een tuinstad in het Gooi wordt door mij gedacht als eene van voldoende grootte om dorpse toestanden te boven te zijn. Zij worde echter niet zoo groot opgevat, dat het landelijk karakter van de vestiging zelve of van de omgeving verloren dreigt te gaan. Een inwonertal van 40.000 à 50.000 zij daarom het maximum voor de tuinstad.

Een dergelijke tuinstad zal niet in hoogbouw moeten worden uitgevoerd, doch in aantrekkelijken laagbouw. Wanneer men denkt aan een bebouwing van ten hoogste 40 woningen per H.A. en rekent op een gemiddeld aantal van 4 à 5 personen per woning, zou de voor de stad zelve benodigde grondoppervlakte ongeveer 250 H.A. bedragen. Indien met vooruitziende blik een plan voor bebouwing ontworpen wordt, is het mogelijk op deze wijze in het Gooi een vestiging te scheppen, die aan de hoogste stedenbouwkundige eischen voldoet.

De wijde bebouwing zou juist in het Gooi eerder mogelijk zijn dan op een der andere plekken door den aard van den bodem. De economische bezwaren, aan het eengezinshuis en den wijden laagbouw verbonden, vinden immers hun vooraanstaanden oorzaak in de enorme kosten van ophoging, fundering en bodemafsluiting, welke bij bouwen op polderpeil wel verminderen, doch nog alleszins aanzienlijk blijven. Op de zandgrond zijn deze kosten gering, zodat het bouwen goedkoop wordt en dus ook de huren laag gehouden kunnen worden.

Een tuinstad van den bedoelden omvang neemt nog slechts een betrekkelijk gering deel van het terrein, waaraan gedacht wordt, in beslag. De oppervlakte daarvan bedraagt immers ongeveer 1000 H.A. hetgeen op zichzelf ook nog maar slechts een gedeelte van de open terreinen van het Gooi uitmaakt. Het plan zou evenwel het geheele bedoelde terrein van 1000 H.A. moetenomvatten. De eigenlijke stad zou daarvan slechts ten hoogste een vierde deel in beslag nemen. De rest zal ontspanningsoord moeten blijven, een open tuin voor volwassenen, zoo voor de bewoners van de tuinstad zelve als voor de kernstad Amsterdam.

Allicht zou daar ook plaats zijn voor de bouw van herstellingsoorden voor kinderen en volwassenen. Maar vooral zal op deze wijze duurzaam een groene gordel of juister uitgedrukt een paarse gordel gehandhaafd kunnen worden, die anders door afknabbelen dreigt onherroepelijk verloren te gaan. Het behoud van deze heidestreken als natuurmonument wordt juist verzekerd, indien zij opgenomen worden in een grooter plan, dat van uit één gezichtspunt uitgevoerdwordt. In plaats van stelsellooze stukken bebouwing hier en daar, die het geheel ernstig aantasten, komt dan een belangrijk stelselmatig ontworpen tuinstadkern in een groot ongerept en juist door den tuinstadbouw blijvend ongerept gelaten gebied. Wanneer dus hier toegepast moet worden het “extension for prevention” dan zal het de Gemeente Amsterdam behooren te zijn, die het bouwen vande tuinstad ter hand neemt.

Daartoe is noodig, dat het terrein, dat geografisch gescheiden blijft van de kernstad, nochtans bestuursrechtelijk één geheel daaarmee uitmaakt. Dit wordt ook vereischt, wijl hulpbronnen als waarover Amsterdam beschikken kan, allicht noodid zullen wezen om de te bouwen stad op hygiënisch en sociaal hechten grondslag te vestigen; om dus de noodige voorzieningen ten aanzien van de stadsinrichting te treffen ( straten, riolering, waterleiding, gas, elektriciteit, brandweer, politie, scholen, enz) en te voorkomen, dat onbevredigende toestanden de aantrekkelijkheid van de vestiging nadeelig beïnvloeden.. De vorming van een Amsterdamsche enclave is daarom noodzakelijk.

Waar dit grondwettelijk mogelijk is en zooo hoooge belangen voor de bewoners van Amsterdam hiermede gemoeid zijn, mogen de moeilijkheden, die wellicht van verschillende kanten hieraan in den weg kunnen of zullen worden gelegd, geen reden zijn, om na te laten stappen in deze richting te ondernemen. Het stichten van een tuinstad in het Gooi ligt alleszins in de lijn der ontwikkeling. Wanneer de roep “naar buiten” weerklinkt en de neiging geconstateerd wordt, om de groote stad te ontvlieden en buiten te gaan wonen, dan wordt altijd aan de schoonen natuur van Bosch en hei gedacht. De welgestelden geven een voorbeeld. Zij, die zich thans reeds als forens buiten Amsterdam gaan vestigen, plegen zich niet in den polder, doch in het Gooi of de duinstreek te vestigen. Dit is op het oogenblik slechts alleen voor beter gesitueerden mogelijk.

De “tuin van Amsterdam” staat voor de meeste Amsterdammers alleen voor een Zondagsch bezoek open, doch is niet een aan hun wonen inhaerent iets. De duizenden minder welgestelden, de arbeiders, die gaarne buiten gevestigd zouden willen zijn, zijn daartoe thans niet in staat, wijl economisch bereikbare woongelegenheid voor hen niet aanwezig is. Deze te scheppen is de grondslag van de tuinstadplannen. Doch het ligt dan voor de hand, om aan te sluiten bij de plekken, die reeds bewezen hebben aantrekkelijk te zijn.

Ten slotte vestig ik er nogmaals de aandacht op, dat ik mij de tuinstad denk als woongelegenheid te midden van de natuur, voor de arbeidersgezinnen van Amsterdam. Het stichten van een satellietstad met eigen industrie en bedrijf wordt dus niet bedoeld. Het argument, dat de bedoelde terreinen in het Gooi niet voldoende aan vaarwater gelegen zijn, om gemakkelijke ontwikkeling van nijverheid te bespoedigen, kan tegen dit plan gelden. Een “slaapstad” is van Amsterdam uit en binnen Amsterdamsch verband ook gemakkelijker te verwezenlijken. Indien deze forenzenstad één bestuursrechtelijk en organisch geheel uitmaakt met de kernstad, m.a.w. indien zij een Amsterdamsche enclave zal vormen, kan zij ook een sociaal-cultureel geheel met Amsterdam worden. De forens uit een enclave op eenigen afstand van de kern gelegen, wordt geen dubbel wezen, doch blijft Amsterdammer.

26 Juni 1926 De Voorzitter der Tuinstadcommissie S.R. DE MIRANDA ________________________________________________________

Bronnen:
— Nota van de Wethouder van Volkshuisvesting S.R. de Miranda : Vestiging in het Gooi door de gemeente Amsterdam . – De voorzitter der Tuinstadcommissie S.R. de Miranda 26 Juni 1926

— Amsterdams tuinstadsplan ’Gooistad’ 1923-1929: Archief Stad en Lande van Gooiland, Rubriek ‘Bos en Heide’

— Rapport van de commissie ter bestudering van het vraagstuk van de bouw eener Tuinstad of Tuindorpen in de omgeving van Amsterdam

— uitg. Amsterdam, Stadsdrukkerij 1929 — Boek: Ik moet naar een kleinere woning omzien want mijn gezin wordt te groot” — Gem. Dienst Volkshuisvesting, Amsterdam 1975

— Vestiging van een tuinstad in het Gooi door de gemeente Amsterdam : Hist. Kring Laren Maart 1989 ____________________________________________________________

Opmerking F.J.J. de Gooijer:

De Erfgooiers waren de eigenaren van de heide. Hun voorkeur ging uit naar het tuinstadplan van De Miranda. Het Goois Natuurreservaat betaalde slechts de schamele 12 cent per ca. Indien er woningen waren gebouwd was de verkoopsom aanzienlijk hoger geweest dan de lage opbrengst van 2 miljoen gulden. Werkloze Erfgooiers werden na de uitkering nota bene gekort op hun steun. Bij een eerlijke en rechtvaardige behandeling zou men niet tot zo’n a-sociale streek hebben kunnen overgaan. _________________________________________________________

F.J.J. de Gooijer

http://gooijer.netfirms.com

http://gooijer.nl.jouwpagina.nl