Boeddhisten bidden het korte Lotusgebed bij een bloemenofferande aan een boeddhistisch heiligdom. De tekst is prachtig en als je er met een “kammetje” doorheen gaat stuit je op de diepere schoonheid. De bescheiden toon is kenmerkend voor het Boeddhisme en voor de oprechte devotie die eruit spreekt.
De tekst van het Lotusgebed luidt:
Dit boeket bloemen, vers gesneden, geurig en bekoorlijk,
Offer ik aan de lotusachtige voeten van de Heer der wijsheid.
Met deze bloemen vereer ik de Boeddha, de Leer en de Broederschap;
Moge dit gebaar leiden tot loslaten.
Zoals deze bloem verwelkt, zo zal ook mijn lichaam vergaan.
Ik interpreteer dit gebed als volgt: de lotus is in het Boeddhisme het symbool van de staat van het geestelijk volkomen geopend zijn. Dat de Heer der Wijsheid lotusachtige voeten heeft, wil zeggen dat wij in onze lichamelijkheid deze geestelijke staat slechts kunnen bereiken als we contact met de grond houden. Dan ontstaat er een brug tussen het aardse en het geestelijke, welke uiteindelijk samensmelten en één worden. Alle onderscheid vervalt, zoals tussen ‘voet’ en ‘lotus’ in de tweede gebedsregel.
Dat de Boeddha, zijn leer en de broederschap in dit gebed op één lijn worden gezet, duidt erop dat er in het ongerepte hart van de geestelijke lotus geen onderscheid bestaat tussen de Heer der Wijsheid, zijn inzichten en de Gemeenschap die naar zijn boodschap leeft. Dat de bloemen vers gesneden, geurig en bekoorlijk zijn is een allegorie op de zuivere geestelijke staat in het diepst van de meditatie, als het spiritueel contact met het Nirwana gelegd wordt.
Het ‘loslaten’ in de vierde regel correspondeert met het ‘verwelken’ en ‘vergaan ’ aan het slot. Omdat het aardse eindig is en in het Boeddhisme alleen het Nirwana blijvend is, is het loslaten de methode waarmee in diepe meditatie geestelijke toegang tot het Nirwana bereikt kan worden. In het aardse leven slechts een moment, maar dit ogenblik heeft eeuwigheidswaarde.
In het christendom is de lelie het equivalent van de lotus. De witte lelie staat voor zuiverheid en symboliseert de reine ontvankelijkheid. Zij is het symbool van Maria, vóór de geboorte van Christus. Pas als zij Gods Zoon gebaard heeft, wordt haar symbool de rode, geopende roos. De witte, blanke lelie als symbool voor de ongerepte staat van de Maagd Maria loopt synchroon met de betekenis van de Lotus in het Boeddhisme. Heel misschien kun je het ´Wees gegroet Maria´ vanuit deze invalshoek als de christelijke pendant van het boeddhistisch Lotusgebed beschouwen.
De laatste regel herinnert aan de vergankelijke staat van het aards bestaan. Dit besef van onze eindigheid leidt tot inzicht in de nietigheid en kwetsbaarheid van het leven. Dat vormt de grond van de natuurlijke geestelijke bescheidenheid en schroom in de ontmoeting van het vergankelijke met het eeuwige. De uitgesproken hoop tot loslaten bouwt de brug naar de spirituele ontmoetingsplaats van het eindige en het oneindige, het tijdelijke en het eeuwige, het nietige en het onmetelijke.
Geschreven door Bas Meisters