Je hebt van die natuurtalenten. Ze duiken overal op: in de turnles is er wel altijd eentje dat zijn voeten in zijn nek kan leggen, los over de bok springt en in een twee drie boven aan het touw bengelt, terwijl wij ons kreunend omhoog hijsen onder het vernietigend commentaar van de leraar. Even onverwacht blijkt de ‘nerd’ van de klas een begenadigd schrijver van opstellen te zijn, en heeft het dikkerdje een fluwelen stem. En met die gaven blijken ze geboren, ze hoeven er niets voor te doen, althans, zo komt het ons voor.
Zo was het ook met Franz Schubert. Hij werd in 1797 geboren in een voorstad van Wenen, toen de hoofdstad van Europa, in een gezin waar veertien kinderen geboren werden, en slechts vijf in leven bleven, zo ging dat toen. Vader was een van die enorm talentvolle onderwijzers, die kunnen tekenen, zingen, verscheidene muziekinstrumenten bespelen, vertellen, en zo boeiend lesgeven dat zelfs de ergste belhamels geïnteresseerd luisteren.
Franz leerde al heel vroeg van zijn vader en zijn oudere broer viool spelen en kreeg de gemakkelijkste partij, de altviool, in het strijkkwartet van het gezin. Zijn uitzonderlijk muzikaal talent moet dan al opgevallen zijn, want hij werd naar de koster-organist van de parochiekerk gestuurd voor muzieklessen, al getuigde de verbaasde brave man later dat hij Franz niets meer kon leren, hij wist alles al. In de kerk was Franz de eerste sopraan van het koor en speelde ook vioolsolo’s. Toen hij elf jaar was, kreeg hij een studiebeurs voor het Konvikt in Wenen, een soort internaat voor begaafde burgermanskinderen, dat ook het koor leverde voor de keizerlijke hofkapel, een soort Wiener Sängerknaben dus.
Ook daar viel Schubert onmiddellijk op: hij speelde de eerste viool in het studentenorkest en dirigeerde als de leraar afwezig was. De ernst en de fijngevoeligheid waarmee hij dat deed viel iedereen op, ook Antonio Salieri, toen de muzikale ster van het Weense hof. Je zou kunnen denken dat Franz een haantje de voorste was, een verwaand kereltje dat overal probeerde op te vallen. Niets is minder waar: hij was pijnlijk verlegen en enkel onder de bewonderende druk van zijn vrienden kwam zijn talent voor de buitenwereld te voorschijn, zeker zijn eigen composities.
Hij was toen inderdaad al eigen muziek aan het schrijven, zijn eerste werk in de chronologische catalogus die O.E. Deutsch in 1951 publiceerde, dateert van 1810, hij was toen dus 13. Drie jaar later brak zijn kinderstem. Hij moest dus het Konvikt verlaten, maar bleef les volgen bij Salieri. Ondertussen studeerde hij voor onderwijzer, zoals zijn vader, en gaf les in dezelfde school. Voor militaire dienst bleek hij te kort van gestalte.
In die jaren tussen zijn zestiende en zijn achttiende schreef hij enorm veel, zowel kamermuziek als symfonieën, missen, zelfs een hele opera. Verbazingwekkend is het aantal liederen dat hij schreef: letterlijk honderden per jaar! Sommige daarvan waren echte meestersukjes en worden nu nog steeds gezongen: Greetje aan het spinnewiel, Stille zee, Heideroosje, om ze in het Nederlands te noemen, maar vooral Erlkönig, telkens op gedichten van Goethe.
Met die liederen komen we bij een van de meest typische kenmerken van Schubert. Hij hield vooral van het ingekeerde, intieme, gevoelige werk, niet van geschetter en lawaai en bombastisch gedoe. Hij was een echte romanticus. Maar wat bedoelen we daarmee?
De Romantiek begon laat in de 18de eeuw, dus even voor de geboorte van Schubert in 1797 en duurde tot een eind in de 20ste eeuw, zeg maar tot de eerste wereldoorlog in 1914, al zijn er uitlopers tot op onze dagen… Het begon als een voorkeur voor het ongewone, het niet-alledaagse, het eigenaardige. Zeer veralgemenend kan men zeggen dat in de Romantiek de emoties belangrijker zijn dan het verstand, de rede; het aanvoelen van de dingen en toegeven aan ingevingen belangrijker dan de vaste vorm en orde. Niet dat men zo maar in het wilde weg te werk ging: geen kunst zonder methode en discipline. Maar men gebruikte de technieken om nieuwe vormen te vinden, origineel te zijn, veeleer dan het oude na te bootsen. De natuur vormde een voortdurend veranderende inspiratie, een vrij en onbevangen milieu, wars van menselijke conventies en burgerlijkheid. Ook het verleden, bij voorkeur de ridderlijke en hoofse middeleeuwen, werd als een ideaal voorgesteld, net als verre landen en onbereikbare idealen. Ten slotte was ook het nationalisme een typisch kenmerk: men zocht bevrijding van de dwingelandij van buitenlandse overheersers, desnoods met wapengeweld, denk maar aan onze eigen Brabantse omwenteling en de onafhankelijkheid van België in 1830.
Soms wordt Schubert nog afgeschilderd als een typische salonfiguur uit die kleinburgerlijke periode tussen 1810 en 1850: braaf, sentimenteel, zoeterig, verwijfd zelfs. Zijn meest bekende portret toont een veeleer papperig ventje, met krulletjes en een brilletje en een overdadig pak. De werkelijkheid is anders. Zowel in zijn muziek als in zijn privé-leven was hij veeleer een beeldenstormer, die zich verwoed afzette tegen de bestaande orde en die ook met zijn muziek grenzen verlegde die door bijvoorbeeld Mozart en Beethoven waren getrokken.
Toen een rol als onderwijzer uiteindelijk niet lukte, werd Schubert een wat marginale figuur, zonder eigen inkomen, steeds te gast bij vrienden of weldoeners, niet in staat een gezin te stichten omdat hij geen vrouw en kinderen kon onderhouden. Hij speelde hier en daar bij families en bij allerlei gelegenheden, trok op met zangers, muzikanten, dichters, schilders, filosofen, schrijvers, politici, zat dan graag aan de piano om te begeleiden of solo te spelen, nam deel aan verhitte debatten over de problemen van die dagen, trok naar de buiten op uitstap of vakantie als hij een goed aanbod kreeg, en componeerde ondertussen van ´s morgens tot diep in de nacht.
Zijn succes voor het grote publiek was beperkt. Slechts een heel klein stukje van zijn enorme productie bereikte de buitenwereld, en ook dat sloeg slechts af en toe echt aan. Al zijn pogingen om zijn muziek gedrukt te krijgen, en dus verkocht, mislukten. Pas in 1821 kon “Erlkönig” door toedoen van enkele vrienden te koop aangeboden worden, met succes, trouwens, en van dan af werden zijn meest bekende stukken ook gedrukt. Zoals het wel meer gaat, werd zijn muziek een echte rage in de betere kringen van Wenen, met huisconcerten bij rijkelui met alleen maar muziek van Schubert, de befaamde Schubertiades. De grote concertzalen bleven voor hem gesloten, al had hij dan bijvoorbeeld al zeven symfonieën geschreven. Hij bleef ook proberen om het publiek te veroveren met een opera, een ontspanningsvorm die toen zeer populair was. Tevergeefs.
Aan het einde van 1822 werd Schubert ziek: syfilis, de AIDS van die tijd. Hij trok zich terug uit het uitgangsleven maar componeerde onafgebroken. Hij verbleef een tijd in een hospitaal, probeerde nogmaals een opera opgevoerd te krijgen, maar weer zonder succes. Aan het begin van 1824 zat Schubert echt aan de grond: hij bezat geen cent, was ziek en depressief door het uitblijven van succes en erkenning. Toch bleef hij muziek schrijven die we nu tot zijn meesterwerken rekenen, onder meer het strijkkwartet “Der Tod und das Mädchen”, enkele jaren geleden nog de soundtrack van een boeiende film over een Zuid-amerikaanse folteraar en zijn vrouwelijk slachtoffer.
Stilaan begonnen zijn inkomsten te stijgen door de verkoop van zijn muziek en door opvoeringen in beperkte kring. Schubert moet al die tijd zelf wel overtuigd geweest zijn van zijn kwaliteiten, ook al omdat hij bij vrienden, kennissen en mecenassen zoveel steun en bewondering ondervond. Maar in Wenen was je pas iemand als je ook in de grote theaters en concertzalen gespeeld werd, en als je een belangrijke benoeming kreeg aan het hof. Voor dat laatste was Schubert misschien niet ‘gepolijst’ genoeg, te eigenzinnig, te weinig burgerlijk, een vrijbuiter die met artiesten omging en een zeer vrij leven leidde.
In 1827 overleed Beethoven. Schubert was daardoor fel geschokt, en in zijn laatste werken zien we duidelijk dat hij probeerde in de voetsporen te treden van deze componist die hem steeds geïnspireerd had, zonder dat men van slaafse volgzaamheid kan spreken.
In 1828 schreef hij opnieuw een reeks meesterwerken, en op 26 maart van dat jaar gaf hij het enige openbare concert van zijn hele leven. Het was zowel financieel als artistiek een geslaagd optreden, zodat hij zich voor het eerste een eigen piano kon aanschaffen!
Maar Schubert was ondertussen zwaar ziek, en zijn onafgebroken intense arbeid als componist en uitvoerder had hem fel verzwakt. In oktober liep hij een infectie op door het drinken van onfris water. Hij stierf in Wenen op 19 november 1828, omringd door zijn broers en zijn vrienden. Hij was amper 31. Op zijn zerk stond dit vers te lezen: De Muziek heeft hier een rijke schat begraven, maar een nog rijkere hoop.
Schubert staat op de grens tussen de ‘klassieke’ periode van Haydn, Mozart en Beethoven en de volle romantiek, met Schumann, Chopin en Wagner. Zijn zeer oorspronkelijke, gevoelige muziek gebruikt nog hoofdzakelijk de klassieke vormtaal, maar dan in een vernieuwende en zeer eigen benadering.
Zoals gewoonlijk stel ik dan de vraag: kennen we iets van Schubert? En ja, ook nu is het: ja hoor! Misschien kennen de jongsten onder ons het populaire lied Heidenröslein niet, of het macabere Erlkönig. Maar wie kent de Forel niet? Er is een lied met die naam, en ook een kwartet, waarvan de trage beweging het lied herneemt. En dan is er die ongelooflijk mooie liederenkrans De mooie molenaarsdochter, Die schöne Müllerin, waaruit we zeker allemaal al eens een lied gehoord hebben.
Schubert was een muzikaal natuurtalent, een nooit opdrogende bron van melodieën, een zanger die steeds weer nieuwe taferelen voor ons schildert, nieuwe emoties suggereert. In zijn korte leven schreef hij meer dan 1500 composities, waaronder 600 liederen, 500 pianowerken, waarvan sommige ruim drie kwartier duren, 100 vocale werken, met onder meer 17 opera’s en zeven missen, 80 werken voor kamerensembles en 10 symfonieën. Het is een onuitputtelijke bron van vreugde en verfijnd muzikaal genot, ook voor mensen van de 21ste eeuw, jong en oud. Waag de sprong, haal een CD uit je rekken of uit die van de bibliotheek, je zal niet teleurgesteld zijn. Of je nu een symfonie kiest, een pianosonate, een fantasie, een lied, een kwartet of kwintet, ik verzeker je dat je ervan zal genieten. Dat wens ik je alvast toe.
Karel D’huyvetters
Weblog: blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/