Nederlanders willen democratische vernieuwingen en politici die beter

Nederlanders wensen de vernieuwingen wel bínnen het democratisch systeem, dat als zodanig op massieve steun kan rekenen, blijkt uit het rapport van de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur dat onlangs is gepubliceerd. Voor een aanzwellende legitimiteitscrisis zijn weinig statistische indicaties, maar op onderdelen van het systeem zijn wel degelijk legitimiteitsproblemen aan te wijzen.

politiek


Zorgpunten zitten eerder bij de politiek dan bij het bestuur, eerder bij de representatieve politiek dan bij de executieve politiek, en bovenal bij de politieke partijen. Het vertrouwen in de overheid en de ambtenarij is relatief hoog; hetzelfde geldt voor de aanvaarding van en de tevredenheid met het overheidsbeleid.

In de Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur, die dit jaar voor het eerst is opgesteld, wordt een groot aantal onderzoeksstatistieken van de afgelopen decennia geordend en samengevat over het vertrouwen in, de aanvaarding van en de tevredenheid met het democratisch bestuur in Nederland.

Enkele andere bevindingen:

  • De tevredenheid met de feitelijke werking van de democratie in Nederland is volgens de statistieken sinds de jaren ’70 trendmatig gegroeid. Overigens worden na de eeuwwisseling dalende bewegingen gesignaleerd.
  • Van een ‘regeringsbonus’ is maar in zeer beperkte mate sprake: na 1956 is het nog maar twee keer voorgekomen dat een regeringscoalitie bij navolgende verkiezingen met winst werd beloond. Internationaal vergeleken is het vertrouwen in de regering eind jaren ’90 niettemin hoog; hierop volgt een relatief sterke inzinking (2002-2005) en vervolgens een periode van herstel met stevige pieken en dalen, waarmee we nog steeds te maken hebben.
  • Het vertrouwen in het parlement van eind jaren ’90 tot nu vertoont ongeveer hetzelfde patroon: van relatief hoog, naar fors lager, naar herstel en sterke fluctuaties. Een redelijk stabiele, forse minderheid meent dat Kamerleden niet geïnteresseerd zijn in de mening van de burger, terwijl allengs gegroeide meerderheden zich ook cynisch uitlaten over Kamerleden die niet op het algemeen belang zouden letten en het contact met de mensen in het land snel zouden verliezen.
  • Grote groepen van de onderzochte populaties stellen weinig belang in de politiek en veronderstellen dat de politiek ook weinig belang stelt in hen. De responsiviteit, de mate waarin politici aandacht hebben voor de wensen en problemen van burgers, wordt door de jaren heen niet al te hoog ingeschat.
  • Ten aanzien van politici en politieke partijen verklaart een redelijk stabiel smaldeel van rond de 50% dat politici arrogant zijn en dat ze net als de politieke partijen waarvan ze deel uitmaken alleen in de stem van burgers geïnteresseerd zijn en niet in hun mening. Niettemin blijft de opkomst bij Tweede Kamerverkiezingen internationaal vergeleken hoog, waar de opkomstpercentages bij andere algemene verkiezingen dalende tendensen vertonen.
  • Het totaal aantal formele leden van politieke partijen is door de jaren heen fors gedaald. Een ruime meerderheid heeft niet het gevoel dat men aanhanger is van een politieke partij. Het vertrouwen in politieke partijen beweegt zich op een structureel lager niveau dan het vertrouwen in regering en parlement.
  • Het vertrouwen in ambtenaren is internationaal vergeleken hoog. De tevredenheid met het functioneren van de overheid, de operationalisatie van de executieve macht, ontwikkelt zich van relatief hoog eind jaren ’90, tot een stuk lager rondom de jaren 2002-2005, tot opnieuw relatief hoog.
  • De relatief hoge waarderingscijfers voor de plaatselijke overheden – veelal de meest zichtbare ‘eerstelijns-overheden’ – vertonen een rustig en stabiel beeld.
  • Autoriteiten bekleed met bijzondere monopolies en verantwoordelijkheden binnen de democratische rechtstaat – belastingdienst, leger, politie, justitie, rechterlijke macht – lijken te kunnen bogen op een substantiële en stabiele mate van vertrouwen.
  • De meerderheid van de Nederlanders is nergens ‘hogelijk’ tevreden met het beleid op verschillende beleidsterreinen, ze lijkt wel bijna overal ‘gematigd’ tevreden.
  • In een periode waarin het Europese bestuur steeds belangrijker is geworden, treedt de hang naar nationale beleidsvorming ook sterker naar voren. De uitzondering is economisch beleid: ruime meerderheden zien hier een legitieme rol voor Europa weggelegd. Bij andere beleidsterreinen neigt men in toenemende mate naar ‘Den Haag’, wat als steunbetuiging voor het nationaal bestuur kan worden uitgelegd maar evengoed als kritiek op het ‘weggeven’ van nationale zeggenschap.