Op mijn 55ste ontdekte ik de natuur

Magazine  »  Hobby’s (299 artikelen)  »  Tuinieren (56 artikelen)

In deze bijdrage wil ik graag uitleggen hoe ik van een echt stadsmens tot een buitenmens ben gegroeid. Geboren en getogen in de Randstad, in Leiden om precies te zijn, was natuur voor mij lange tijd niets anders dan het strand, Duinrell (toen nog geen pretpark), de Leidse Hout en de Kagerplassen. Pas toen wij in 1996 in een boerderij in een voormalig dorpje binnen de gemeente Emmen gingen wonen, kregen Ine en ik oog voor de seizoenen en leerden we echt genieten van pruimen uit eigen boom, lammetjes in de wei van de buurman en een driftig hamerende specht in de kerstboom op ons terras.

In april 1941 ben ik in Leiden geboren. We woonden in een huis aan de buitenrand van de stad. Gebouwd op veen en dat was goed te merken: elke paar jaar moesten de verzakte voor- en achtertuin enkele decimeters worden opgehoogd. De tuin aan de voorkant was een meter of twee diep, de achtertuin denk ik rond de tien meter. In die achtertuin een groot kolenhok, een dikke lat op ongeveer twee meter hoog tussen ons huis en dat van de buren voor het kloppen van de kleden, waslijnen, een plaats waarop mijn moeder op maandag de was deed in een tobbe en het wasgoed daarna door de wringer haalde (als jongetje vond ik het leuk daaraan te mogen draaien), een zandbak en in de resterende ruimte wat bescheiden planten. Saillant detail: elke maandag rond half zes kwam de ‘huurbaas’ aan de achterdeur om de huur in contanten op te halen. Mijn ouders waren bepaald geen natuurliefhebbers, dus ging ik er ook niet op uit met een botaniseertrommel (later slaagde ik er in de les biologie op de HBS in bij het determineren met de Flora een eikenblad tot een paardenbloem te verklaren).
Mijn vroegste jeugd heb ik in de oorlogsjaren beleefd. Zeker toen ik op een leeftijd kwam waarvan je je nu nog iets kan herinneren, was de natuur een heel ander gegeven dan nu. Een boom, die was mooi als je hem kon opstoken in de kachel. Planten waren leuk als je ze kon eten, tot aan de tulpenbollen toe. Van buiten leven was niet echt sprake, je wist nooit wat er kon of zou gebeuren. Zo weet ik nog dat mijn moeder mij uit de zandbak rukte omdat de boordschutter van een Engels vliegtuig nogal nonchalant te werk ging bij de aanval op een fabriek waarin Duitse soldaten waren gehuisvest, en de kogels bij ons in de tuin sloegen.

Zwemmen in het kanaal

De bevrijding bracht niet direct verandering. Wel was het nu eenvoudiger om over de wei achter ons huis tussen de paarden door te lopen om een duik te nemen in de rivier de Zijl. Dat was duidelijk natuur. Maar het was niet bijzonder, het was er gewoon altijd al geweest. Je aanvaardde het gewoon, zoals zoveel andere dingen. Ik groeide op zoals heel veel andere kinderen zullen hebben gedaan. Lagere school, HBS en toen aan het werk. In mijn schooltijd zat ik bij de padvinderij (nu Scouting), maar niet om de natuur in te trekken. Ik was zeeverkenner, simpelweg omdat je dan kon zeilen en dat was anders voor mij als kind van niet bemiddelde ouders niet weggelegd. Verder had ik het geluk dat het open zwembad op 20 meter van ons huis was. Elke morgen om 7 uur een frisse duik voor het ontbijt, samen met mijn vader. Ook was ik lid van de zwem- en poloclub. Vaak kwam je dan in zwembaden die niet meer waren dan een afgezet stuk van een rivier of een kanaal. Van vervuiling wist nog niemand iets. Gewoon natuur dus, maar ook op dit gebied ervaarde je dat niet als bijzonder.

De lelijkste tuin van Almelo

Na diverse beroepen, in loondienst en als kleine zelfstandige, was ik rond mijn 30ste de wilde haren wel kwijtgeraakt. Ik trad, op uitnodiging, als journalist in dienst bij het Leidsch Dagblad. Daar leerde ik Ine kennen, nu alweer 36 jaar mijn echtgenote. Na ons huwelijk in 1973 woonden we een paar maanden in een flat in Leiden en verhuisden toen, om wat verder weg van de familie echt zelfstandig door het leven te gaan, naar Almelo. Daar hadden we een tuin voor en achter het huis. Dat deed ons weinig. Zelfs zo weinig, dat mijn collega’s van het Dagblad van het Oosten onze voortuin als lelijkste van Almelo betitelden in de krant. Terwijl we er toch heel decoratief de doos van de wasmachine in hadden geplaatst. Na twee jaar trokken we naar Haarlem. Ook daar bekommerden we ons weinig om het stadstuintje, dat vooral dienst deed als uitlaatplek voor onze twee Basset Hounds. Op het moment dat onze twee jongetjes de leeftijd kregen om buiten te spelen verhuisden we naar de rust van Emmen. Hier hadden we een huis met een tuin van zeker 15 meter diep. Maar het bleef voor ons vooral een plek waarin je met familie of vrienden kon zitten met een goed glas, waar de zandbak en het opblaasbadje een plek vonden. Tuinieren: het zat ons niet in het bloed.

De schellen vallen van de ogen

Natuurlijk beleefden we op onze manier de natuur wel. Zee en strand waren prachtig, de tuinen in Kent hebben we uitbundig bewonderd, we verloofden ons onder een boom in het Bois de Boulogne. Maar we zagen het vooral als een soort gebruiksgoed, dat snufje extra dat het bijzonder was kwam nog niet over. Daar kwam verandering in nadat we in december 1996 naar een grote (1700 kubieke meters inhoud) boerderij met bijna een halve hectare grond verhuisden. We gingen er seizoenen beleven. Die eerste lente was om nooit te vergeten. Alle bomen kregen blaadjes, er ontluikten bloemen, de fruitbomen kwamen in bloei. Later kwam er fruit aan heesters en bomen en leerden we van echte boeren dat het geen zin heeft om je druk te maken over droogte of langere regentijden. Dat was de natuur, zulke dingen heb je te ervaren, je kunt er niets aan veranderen. In die periode vielen ons de schellen van de ogen. We leefden mee met de natuur, konden genieten van de poel achter in de tuin als er kikkervisjes rondzwommen, als een mees een nest maakte in een vogelkastje.

Als een grote handschoen

In de jaren dat we in deze boerderij hebben gewoond, kregen we het gevoel steeds dichter bij de natuur te staan; er deel van uit te maken. Met vakantie gaan werd van steeds minder belang. Het verblijf leverde rust en ontspanning op en was dus eigenlijk al vakantie. Dat gevoel werd nog groter na onze verhuizing naar ons huidige huis. Was het uitzicht vanuit de boerderij groots, over weilanden heen tot aan de rij eiken langs het Oranjekanaal (lang geleden in gebruik voor de schuiten die de turf vervoerden), nu hebben we een tuin met een veel grotere beschutting. Na een ingrijpende renovatie op basis van het door de tuinarchitect gemaakte ontwerp, past deze tuin ons als een heel grote handschoen. Aan onderhoud is er veel meer te doen dan bij de boerderij. Maar, nooit vermoed, eigenlijk vinden we dat wel leuk. Vooral omdat je het resultaat ervan zo goed ziet, geeft het een voldaan gevoel. Voor de ‘echte’ natuur is er volop ruimte. Fazanten stappen of hollen met regelmaat over de grasvelden, de merel nestelt in de leilinde, de specht is luidruchtig op zoek naar insecten in de beuken, het roodborstje vliegt gezellig met ons mee. De poel is een bron van leven. Groene kikkers hebben er woonruimte gevonden, op dit moment zwemmen er honderden kikkervisjes. Tussen de wilde planten langs de oever heeft een eend acht eieren uitgebroed. Een wat mindere periode voor onze twee Leonbergers, dit deel van de tuin was voor de honden in die tijd verboden gebied.
We vinden er rust, genieten met volle teugen. Zowel op een zonnige dag als bij minder weer. Wat is een tuin mooi na een fikse regenbui! Een aanrader voor iedereen, zo buiten te leven. Je kunt het beleven in je eigen tuin(tje), in het bos, in een park, in een volkstuin. Maar dan moeten je wel, net als bij ons, de schellen van de ogen zijn gevallen.