Jan Siebelink, Suezkade (2008)
Siebelink is een veelschrijver. Dat betekent zeker niet dat de kwaliteit van zijn werk onder die kwantiteit lijdt. Zijn uit ruim dertig titels bestaande werk is in twee sporen verdeeld. Eén daarvan leidt steeds opnieuw naar de kwekerij en het zware geloof van zijn vader, die de lezers zo goed kennen uit vooral zijn ‘Knielen op een bed violen’. Het andere spoor geldt het onderwijs, in het bijzonder de school en vooral het daaraan verbonden corps van docenten.
Het Hoogse “Gymnasium Haganum” dat als locatie model stond voor het onderwijsinstituut in deze roman.
‘Suezkade’ is een roman over een bevlogen maar kwetsbaar docentschap en een subtiele. bijzondere, maar fatale liefde. Het verhaal speelt zich af in een zéér herkenbaar Haagse ambiance. Het gymnasium waar het zich allemaal afspeelt aan de Laan van Meerdervoort (vlakbij de Suezkade) mag “Descartes” heten in deze roman, maar ik herkende het onmiddellijk als het Gymnasium Haganum.
De 26-j. Marc Cordesius wandelt op een dag naar deze school voor een sollicitatiegesprek als een voor hem uit huppelend meisje in een rood jasje zijn aandacht trekt. Het zal later de Marokkaanse Najoua Azahaf blijken te zijn, die naar dezelfde school onderweg is.. Een school waar hij aanvankelijk als leerkracht in een warm bad terecht lijkt te komen, wat echter anders zal gaan uitpakken. ’Suezkade’, is een verfijnde en meeslepende roman waarin hij zijn ruim dertig jaar als leraar Frans in Dieren en Ede verwerkte zoals hij dat ook al deed in zijn eerste roman ’Een lust voor het oog’ (1977) en in de verhalenbundel ’Laatste schooldag’ (1994). Siebelink-kenners weten dat ‘de’ school in zijn romans nooit een veilige of fijne plek is, maar meer een ’jungle’, een slangenkuil, waarin leraren strijden om de macht. Om de leerling bekommeren ze zich nauwelijks; om ware kennis of de schoonheid van literatuur evenmin. De docenten jagen steevast hun eigen behoeftes na. Ze zijn gokverslaafd, vergrijpen zich aan jonge meisjes of aan de vrouw van een collega; ze brengen de opbrengst van een collecte voor Afrika naar prostituees en/of gaan over lijken voor een promotie tot conrector. Collega’s die geen orde kunnen houden worden openlijk geminacht en tijdens rapportvergaderingen praktisch afgemaakt. Met z’n allen houden zij intussen wel de illusie van collegialiteit in stand: zieke collega’s krijgen direct een mooi boeket en leraren bezoeken ondanks alles gewoon elkaars verjaardagsfeestjes. Die illusie betovert aanvankelijk ook deze jonge, rijke, en als dandy geklede Marc Cordesius, de nieuwe docent Frans.
Marc Cordesius krijgt op het Descartes Gymnasium twaalf lesuren, en omdat hij zich helemaal wil geven aan de school en de Franse literatuur, wil hij ze zelf over 5 dagen verdeeld geven. Zijn mannelijke collega’s zoeken zijn vriendschap en ‘omhelzen’ hem (figuurlijk) in het begin; de vrouwelijke docenten willen met hem naar bed. Zo zijn er de rector Rafaël Pilger, conrector Stef de Labadie, de onthechte collega Wim Egbers (die hem tot ieders verrassing sympathieker is dan alle anderen), en verder Kees Herkenrath, Aad Vierwind, Gijs Morrenhof, de viespeuk Henk Imanse en de dames Fineke Regenboog en Esther Biljardt. Maar dan zet, als in een klassiek drama, Marcs ondergang in.
Najoua Azahaf voor wie Marc een diepe, onvoorwaardelijke, zij het platonische liefde koestert is daarin de katalysator. Die liefde en hun intensieve omgang vinden zijn collega’s ongehoord. Uit jaloezie? Ze gaan zich aan ‘allerlei dingen’ storen die uiteraard de werkelijke reden niet zijn, maar slechts aanleidingen om irritatie te kunnen uiten. Marc sluit vriendschap met de verkeerde, want impopulaire, collega’s. Hij draagt te mooie kleren. Hij weet een eigen lokaal te bemachtigen (wat hij overigens geheel voor eigen rekening inricht, omdat hij dat nou eenmaal kan). Hij houdt zich niet aan protocollen, onttrekt zich aan sectievergaderingen en handelingsplannen en leest liever het werk van de grote Franse schrijvers. Hij schrijft zelfs te mooi.
Het loopt niet goed met hem af.
‘Suezkade’ is geen autobiografie, zelfs geen semi-autobiografie, heeft de schrijver uitdrukkelijk verklaard. Hij heeft nooit op het Gymnasium Haganum gewerkt. Het is een fictieve roman, met een knipoog naar de decadente fin-de-siècleschrijver Joris-Karl Huysmans (1848-1907), van wie Siebelink vroeger wel werk heeft vertaald. Maar hij geeft wel toe dat hij Marcs tragedie in deze roman óók gekruid heeft met ingrediënten uit eigen leven & ervaringen…