In een nat grasveld kunnen in het voorjaar bruine plekken ontstaan,waarop veel vogels neerstrijken. Met hun snavels spitten ze deze plekkenom. Vooral in laaggelegen grasland kwam dit vroeger veel voor, zoals inhet Gooise buitendijkse gebied. Het was een ramp voor de veehouders, dietoch al weiland te kort kwamen. Eeuwenlang wist men geen raad met wat meneen ‘wormenplaag’ noemde. Pas in de 20e eeuw ging men de ‘wormen’ met gif bestrijden, ook probeerde men een biologische manier.
Waterschap de Gooische Zomerkade
Aan de kuststrook ten oosten van de Huizer haven lagen tot het laatste
kwart van de 20e eeuw de Maatlanden en een gedeelte van de Oostermeent.
Tot het gereedkomen van de Afsluitdijk waren deze laaggelegen graslanden
alleen tegen de Zuiderzee beschermd door een zomerdijk. Ze vormden het
Waterschap de Gooische Zomerkade. In de winter werd dit gebied door de
zee overstroomd, waardoor een kleilaagje werd afgezet. Door deze
natuurlijke bemesting was de grond zeer vruchtbaar. Wel bleef in het
voorjaar het land lang drassig, zodat het pas midden juni geschikt was
voor agrarisch gebruik. De Maatlanden dienden hoofdzakelijk als
hooiland. Alleen einde augustus (na de hooibouw) werd het opengesteld
als ‘naweide’ voor het vee. De melk van dit vee kreeg echter een
uiensmaak, tot ontevredenheid van de consumenten. Op de strook achter
de zomerdijk, waar vooral zand werd afgezet, groeide namelijk kraailook
(een ver familielid van de ui).
De waterhuishouding bleef ook in de zomer een probleem. In de zomerdijk
waren op verschillende plaatsen sluiskleppen aangebracht waarop de sloten
konden afwateren De werking was afhankelijk van het getij van de
Zuiderzee Bij eb drukte het water in de sloot de klep open en bij vloed
sloot de zee deze weer. Het systeem van deze primitieve sluisjes bleef ook
de eerste jaren na het ontstaan van het IJsselmeer in gebruik. De
waterafvoer werkte echter hoofdzakelijk bij aflandige wind.
Het onderhoud van de kade van de Maatlanden was in handen van
kademeesters Voor de meentkade en de Meent zorgde het bestuur van de
erfgooiersgemeenschap
Het lage deel van de Oostermeent lag aan de kust, het hoge deel achter de
Maatlanden Deze meent waterde gedeeltelijk af op de Gooiersgracht,
maar ook op het beekje de Viersloot. Op oude kaarten is dit watertje nog
herkenbaar, in latere jaren is het gekanaliseerd. De slechte ontwatering
veroorzaakte regelmatig een ‘wormenplaag’.
De kwatwormenplaag
Eind 17e, begin 18e eeuw leefde in Huizen Lambert Rijcksz Lustigh. Deze
man beschreef veel gebeurtenissen in het Gooi. Zijn geschriften zijn
bewaard gebleven In één van zijn geschriften staat:
“Anno 1721 doen was alhier in ‘t voorjaar op onse weijde gemeente, en
voornaam in de Blaricummerweijde de veltwormen soo sterck en magtigh
veele, dat sij bijna al graswortelen in de grond opaten, waardoor de
voorz. meent met weijnigh gras schuetkens is. Ja, op de maatlanden het
selve verderf”.
Dat deze ‘wormenplaag’ geen fabeltje was bewijst het volgende bericht uit
de Gooi en Eemlander van 10 Mei 1902:
“Weinige weken terug voorspelde elkeen, dat de Meent deze zomer beter zou wezen, dan zij in jaren geweest was. Bij het guurder worden en blijven van het weder, verflauwt de hoop echter al spoedig, en nu morgen het vee der Erfgooiers op het punt staat bezit te nemen van de uitgestrekte weide, nu
blijkt het, dat deze slechter is dan ooit. Gehele stukken zijn, totaal
kaal, doch niet het weder is hiervan de hoofdschuldige, maar een in deze
streken weinig voorkomende worm, welk diertje de wortels van het gras
afknaagt. Hetzelfde schadelijke beestje toonde zich ook een jaar of acht
geleden, met hetzelfde gevolg. Gelukkig (?) kwam toen de zee en er bleef
geen enkel meer over. Toch in deze tijd van het jaar is dit geneesmiddel
al weinig beter dan de kwaal”
Uit dit krantenartikel blijkt dat na 170 jaar nog geen remedie was
gevonden tegen deze plaag. Blijkbaar wist men ook niet dat ‘het
schadelijke beestje’ een insectenlarve was. In Van Dale uit 1872 staat
wel kwatworm en emelt, maar de enige verklaring is ‘ één der volksnamen
van den engerling’.
De bestrijding der emelten
Vóór de invoering van de Erfgooierswet in 1912 werden de meenten slecht
beheerd. Maatregelen om de ‘wormenplaag’ te bestrijden werden niet
genomen. Bij de Erfgooierswet werd de Vereniging Stad en Lande van
Gooiland opgericht. Deze beheerde de meenten van de scharende
erfgooiers Het bestuur deed er alles aan om de kwaliteit van de
weidegronden van deze veehouders te verbeteren. Voorzitter E. Luden
zocht voor de meentverbetering contact met de Landbouwhogeschool. Ter
bestrijding van de larven werd de Plantenziektenkundige Dienst van
Wageningen ingeschakeld. De correspondentie hierover is bewaard
gebleven. Allereerst werd een brochure gestuurd met de titel De
bestrijding der emelten. Daarin stond onder andere:
“De emelten, dat zijn pootlooze, grauwgeel gekleurde larven van de
langpootmuggen, behooren tot de ernstigste beschadigers van
ontginningsweiden” en verder “De emelten leven nooit langer dan één
jaar in den grond. Verreweg de talrijkste soort is Tipula Paludosa mgn,
waarvan de muggen in Augustus – September uitvliegen “.
Vooral de heer P.J. Schenk, Technisch Ambtenaar 1e klasse van de
hogeschool, heeft veel brieven over de emeltenplaag geschreven. In mei
1923 vraagt hij of de terreinen van ‘Stad en Lande’ door emelten
geteisterd worden. Uit het antwoord blijkt dat het niet het geval is. In
1924 en 1925 is het echter mis en volgen opgaven van
bestrijdingsmiddelen Als middel wordt opgegeven 1 kg Parijsch Groen
vermengd met 25 kg zemelen per hectare. Uit een onderzoek in het
laboratorium Koningh en Mooy blijkt dat het Parijsch Groen voor 55,4 %
uit arsenicum bestaat. Mogelijk schrikt men hiervan, want het handmatig
verspreiden levert ook gevaren op. Men gaat opzoek naar een natuurlijke
bestrijding.
De spreeuw
Begin maart 1925 stuurt P.J Schenk, de volgende brief naar Stad en Lande:
“De laatste vorstperiode heeft het gras in zijn geheel bruin gekleurd,
zoodat het vaststellen van de grootte en beschadigde plekken en de omvang van de beschadiging moeilijkheden opleverde. Vast staat echter, dat op vele plaatsen zeer veel emelten in de grond voorkomen, hetgeen aan de vale kleur van het gras reeds goed is te zien. Ook de vogels hebben dit feit geconstateerd en bij name op de Oostermeent waren duizenden Spreeuwen aan ‘t zoeken naar emelten. Overal vindt men gaatjes in de grond gestoken.Toch zijn nog vele emelten aanwezig “.
Aansluitend aan deze brief stuurt hij een gedrukte brochure De Spreeuw.
Hierin wordt het nut van de spreeuw voor de landbouw beschreven. Aan het
hoofdstuk “Waarom verdient de spreeuw een betere verzorging?” is het
volgende ontleend:
“Er zijn drie redenen, die den Plantenziektenkundigen Dienst hebben doen
besluiten een bijzondere zorg te gaan besteden aan den Spreeuw.
In de eerste plaats is de vraag naar bescherming van weiden en pas in
cultuur gebrachte gronden tegen de vreterij van allerlei insectenlarven,
emelten, junikeverlarven en Aphodiuslarven urgent.
In de tweede plaats is ons gebleken, dat het thans gebruikelijke
nestkastje niet aan de verlangens van de Spreeuw voldoet. Hier en daar
betrekt hij het wel, maar lang niet in die mate als dat bijvoorbeeld
vroeger bij de proeven te Kootwijk.
In het buitenland, met name in het Köningsmoor, aan de spoorlijn
Bremen-Hamburg zijn onder leiding van Prof. Weber de Spreeuwen in groote kolonies tot broeden gebracht. En dat nog wel in nestkasten, die in groepen van 30 a 36 stuks (per 10 ha) bijeen aan houten stellages zijn
geslagen. (een tekening van een dergelijke stellage staat achter in de
brochure) Deze stellages staan op afstanden van ongeveer 500 m onbeschut in het open veld. Ze worden voor verreweg het grootste deel bewoond”.
Stellages op de Oostermeent
Stad en Lande nam het idee uit Köningsmoor over en plaatste vier
gelijksoortige stellages op de Oostermeent. Ze bestonden ieder uit drie
staande ruwe boomstammen met diagonale stammen als versterking. Boven, op 3,40 m hoogte, stonden 34 nestkastjes. P.J. Schenk stuurde in mei 1926 hiervan een foto. Jarenlang bleef hij contact houden over dit project, vooral met de hoofdopzichter Herman Hz. de Gooijer. Deze moest hem de resultaten melden, zoals in juni 1927. Het uitvoerige rapport bevatte een tabel met de inhoud van elk kastje. Een samenvatting van dit onderzoek:
Stellage Eieren Jongen Nesten Niets
A ………..— ……… 25 ……. 24 ……. 5
B ………. 19………. — ……. 18 …… 10
C ………… 6………. 10 …….. 18 …… 14
D ………. —……….. 7……….. 3 ……. 29
————————————
Totaal… 25 ……. 42 …….. 63 …….. 58
Verdere rapporten ontbreken. Naast de emeltenbestrijding door de
spreeuwen, werd ook nog steeds Parijsch Groen toegepast. Het was nota
bene schadelijk voor de vogels, maar nergens werd vermeld of er sprake was
van dode spreeuwen. P.J. Schenk bleef het project in de gaten houden en
stuurde hierover regelmatig brieven.
Juni 1935: “Er werden opmerkelijk veel dotten doode emelten bijeen
gevonden, die waarschijnlijk door vogels waren uitgespugt”.
December 1936 : ” de stellages op de Oostermeent in vervallen toestand
zijn geraakt en eerlang vernieuwing eischen.” Januari 1937 :
“Gelieve prijsopgave 102 nestkasten”. “Bij 100 stuks 85 cent per stuk voor
spreeuwen”.
Stad en Lande antwoordt februari 1937:
“Er wordt geen gebruik gemaakt van aanbieding nestkastjes”
De emeltenplaag verminderde na de ruilverkaveling van 1937, waardoor een
betere afwatering mogelijk werd. Hierna vervielen de stellages, het laatst
zijn ze gezien omstreeks 1940. Wel zijn er nog afbeeldingen van in enkele
boeken.
Vreemd genoeg wordt in de correspondentie nooit gerept van de meeuwen
op de Oostermeent Als er een zwerm opdook, zeiden de Blaricumse boeren
gekscherend: “De burgemeester van Marken heeft weer zijn duiven
losgelaten”. Misschien toonden deze zeemeeuwen geen belangstelling voor de larven. In de weilanden aan de Googweg te Muiderberg maakten de meeuwen wel jacht op de emelten.
—————————————————————
Bronnen:
– Archief ‘Stad en Lande’ Meenten Doos 364 Ziekte in grasgewas.
– Gooi en Eemlander 10 mei 1902
– Gooijer, F.J.J. de. 1996 De Gooise Zomerkade en de Maatlanden. Tussen
Vecht en Eem jrg. 14 (4), 204/208.
– Jonkers, D.A.; Kole, R.A. & Taapken (red.) 1987. Vogels tussen Vecht en
Eem. Vogelwerkgroep Het Gooi en omstreken, Hilversum. 331-333.
– Kroniek Lambert Rijcksz Lustigh (1654-1727). Rijks Archief Haarlem 279.
inv. nr. 1527 A
– Plantenziektekundige Dienst Wageningen. 1925. De Spreeuw. Verslag en
Mededelingen van de Plantenziektekundige Dienst, Wageningen No. 38.
– Polak, H. Tusschen Vecht, Eem en Zee. N.V. Dagblad De Gooi en Eemlander,
Hilversum 1935
– Rapport betreffende de ruilverkaveling van gronden genaamd “de
Buitendijken” gelegen in de gemeenten Naarden en Muiden. (25.08.1937)
___________________________
Afbeelding :
– Tekening van Stellage van Toon de Jong (uit boek H. Polak) met
onderschrift: Huizen: Vogelbroedplaatsen op de Gooische Oostermeent.
______________________________________________________-
F.J.J. de Gooijer