VijftigPlusser.nl – Kwatwormen in de Oostermeent – 50 PLUS, ACTIEF EN GEZELLIG!

In een nat grasveld kunnen in het voorjaar bruine plekken ontstaan,waarop veel vogels neerstrijken. Met hun snavels spitten ze deze plekkenom. Vooral in laaggelegen grasland kwam dit vroeger veel voor, zoals inhet Gooise buitendijkse gebied. Het was een ramp voor de veehouders, dietoch al weiland te kort kwamen. Eeuwenlang wist men geen raad met wat meneen ‘wormenplaag’ noemde. Pas in de 20e eeuw ging men de ‘wormen’ met gif bestrijden, ook probeerde men een biologische manier.


Waterschap de Gooische Zomerkade


Aan de kuststrook ten oosten van de Huizer haven lagen tot het laatste

kwart van de 20e eeuw de Maatlanden en een gedeelte van de Oostermeent.

Tot het gereedkomen van de Afsluitdijk waren deze laaggelegen graslanden

alleen tegen de Zuiderzee beschermd door een zomerdijk. Ze vormden het

Waterschap de Gooische Zomerkade. In de winter werd dit gebied door de

zee overstroomd, waardoor een kleilaagje werd afgezet. Door deze

natuurlijke bemesting was de grond zeer vruchtbaar. Wel bleef in het

voorjaar het land lang drassig, zodat het pas midden juni geschikt was

voor agrarisch gebruik. De Maatlanden dienden hoofdzakelijk als

hooiland. Alleen einde augustus (na de hooibouw) werd het opengesteld

als ‘naweide’ voor het vee. De melk van dit vee kreeg echter een

uiensmaak, tot ontevredenheid van de consumenten. Op de strook achter

de zomerdijk, waar vooral zand werd afgezet, groeide namelijk kraailook

(een ver familielid van de ui).

De waterhuishouding bleef ook in de zomer een probleem. In de zomerdijk

waren op verschillende plaatsen sluiskleppen aangebracht waarop de sloten

konden afwateren De werking was afhankelijk van het getij van de

Zuiderzee Bij eb drukte het water in de sloot de klep open en bij vloed

sloot de zee deze weer. Het systeem van deze primitieve sluisjes bleef ook

de eerste jaren na het ontstaan van het IJsselmeer in gebruik. De

waterafvoer werkte echter hoofdzakelijk bij aflandige wind.

Het onderhoud van de kade van de Maatlanden was in handen van

kademeesters Voor de meentkade en de Meent zorgde het bestuur van de

erfgooiersgemeenschap

Het lage deel van de Oostermeent lag aan de kust, het hoge deel achter de

Maatlanden Deze meent waterde gedeeltelijk af op de Gooiersgracht,

maar ook op het beekje de Viersloot. Op oude kaarten is dit watertje nog

herkenbaar, in latere jaren is het gekanaliseerd. De slechte ontwatering

veroorzaakte regelmatig een ‘wormenplaag’.


De kwatwormenplaag


Eind 17e, begin 18e eeuw leefde in Huizen Lambert Rijcksz Lustigh. Deze

man beschreef veel gebeurtenissen in het Gooi. Zijn geschriften zijn

bewaard gebleven In één van zijn geschriften staat:

“Anno 1721 doen was alhier in ‘t voorjaar op onse weijde gemeente, en

voornaam in de Blaricummerweijde de veltwormen soo sterck en magtigh

veele, dat sij bijna al graswortelen in de grond opaten, waardoor de

voorz. meent met weijnigh gras schuetkens is. Ja, op de maatlanden het

selve verderf”.

Dat deze ‘wormenplaag’ geen fabeltje was bewijst het volgende bericht uit

de Gooi en Eemlander van 10 Mei 1902:

“Weinige weken terug voorspelde elkeen, dat de Meent deze zomer beter zou wezen, dan zij in jaren geweest was. Bij het guurder worden en blijven van het weder, verflauwt de hoop echter al spoedig, en nu morgen het vee der Erfgooiers op het punt staat bezit te nemen van de uitgestrekte weide, nu

blijkt het, dat deze slechter is dan ooit. Gehele stukken zijn, totaal

kaal, doch niet het weder is hiervan de hoofdschuldige, maar een in deze

streken weinig voorkomende worm, welk diertje de wortels van het gras

afknaagt. Hetzelfde schadelijke beestje toonde zich ook een jaar of acht

geleden, met hetzelfde gevolg. Gelukkig (?) kwam toen de zee en er bleef

geen enkel meer over. Toch in deze tijd van het jaar is dit geneesmiddel

al weinig beter dan de kwaal”

Uit dit krantenartikel blijkt dat na 170 jaar nog geen remedie was

gevonden tegen deze plaag. Blijkbaar wist men ook niet dat ‘het

schadelijke beestje’ een insectenlarve was. In Van Dale uit 1872 staat

wel kwatworm en emelt, maar de enige verklaring is ‘ één der volksnamen

van den engerling’.


De bestrijding der emelten


Vóór de invoering van de Erfgooierswet in 1912 werden de meenten slecht

beheerd. Maatregelen om de ‘wormenplaag’ te bestrijden werden niet

genomen. Bij de Erfgooierswet werd de Vereniging Stad en Lande van

Gooiland opgericht. Deze beheerde de meenten van de scharende

erfgooiers Het bestuur deed er alles aan om de kwaliteit van de

weidegronden van deze veehouders te verbeteren. Voorzitter E. Luden

zocht voor de meentverbetering contact met de Landbouwhogeschool. Ter

bestrijding van de larven werd de Plantenziektenkundige Dienst van

Wageningen ingeschakeld. De correspondentie hierover is bewaard

gebleven. Allereerst werd een brochure gestuurd met de titel De

bestrijding der emelten. Daarin stond onder andere:

“De emelten, dat zijn pootlooze, grauwgeel gekleurde larven van de

lang­poot­muggen, behooren tot de ernstigste beschadigers van

ontginningsweiden” en verder “De emelten leven nooit langer dan één

jaar in den grond. Verreweg de talrijkste soort is Tipula Paludosa mgn,

waarvan de muggen in Augustus – September uitvliegen “.

Vooral de heer P.J. Schenk, Technisch Ambtenaar 1e klasse van de

hogeschool, heeft veel brieven over de emeltenplaag geschreven. In mei

1923 vraagt hij of de terreinen van ‘Stad en Lande’ door emelten

geteisterd worden. Uit het antwoord blijkt dat het niet het geval is. In

1924 en 1925 is het echter mis en volgen opgaven van

bestrijdingsmiddelen Als middel wordt opgegeven 1 kg Parijsch Groen

vermengd met 25 kg zemelen per hectare. Uit een onderzoek in het

laboratorium Koningh en Mooy blijkt dat het Parijsch Groen voor 55,4 %

uit arsenicum bestaat. Mogelijk schrikt men hiervan, want het handmatig

verspreiden levert ook gevaren op. Men gaat opzoek naar een natuurlijke

bestrijding.


De spreeuw


Begin maart 1925 stuurt P.J Schenk, de volgende brief naar Stad en Lande:

“De laatste vorstperiode heeft het gras in zijn geheel bruin gekleurd,

zoodat het vaststellen van de grootte en beschadigde plekken en de omvang van de beschadiging moeilijkheden opleverde. Vast staat echter, dat op vele plaatsen zeer veel emelten in de grond voorkomen, hetgeen aan de vale kleur van het gras reeds goed is te zien. Ook de vogels hebben dit feit geconstateerd en bij name op de Oostermeent waren duizenden Spreeuwen aan ‘t zoeken naar emelten. Overal vindt men gaatjes in de grond gestoken.Toch zijn nog vele emelten aanwezig “.

Aansluitend aan deze brief stuurt hij een gedrukte brochure De Spreeuw.

Hierin wordt het nut van de spreeuw voor de landbouw beschreven. Aan het

hoofdstuk “Waarom verdient de spreeuw een betere verzorging?” is het

volgende ontleend:

“Er zijn drie redenen, die den Plantenziektenkundigen Dienst hebben doen

besluiten een bijzondere zorg te gaan besteden aan den Spreeuw.

In de eerste plaats is de vraag naar bescherming van weiden en pas in

cultuur gebrachte gronden tegen de vreterij van allerlei insectenlarven,

emelten, junikeverlarven en Aphodius­larven urgent.

In de tweede plaats is ons gebleken, dat het thans gebruikelijke

nestkastje niet aan de verlangens van de Spreeuw voldoet. Hier en daar

betrekt hij het wel, maar lang niet in die mate als dat bijvoorbeeld

vroeger bij de proeven te Kootwijk.

In het buitenland, met name in het Köningsmoor, aan de spoorlijn

Bremen-Hamburg zijn onder leiding van Prof. Weber de Spreeuwen in groote kolonies tot broeden gebracht. En dat nog wel in nestkasten, die in groepen van 30 a 36 stuks (per 10 ha) bijeen aan houten stellages zijn

geslagen. (een tekening van een dergelijke stellage staat achter in de

brochure) Deze stellages staan op afstanden van ongeveer 500 m onbeschut in het open veld. Ze worden voor verreweg het grootste deel bewoond”.


Stellages op de Oostermeent


Stad en Lande nam het idee uit Köningsmoor over en plaatste vier

gelijksoortige stellages op de Oostermeent. Ze bestonden ieder uit drie

staande ruwe boomstammen met diagonale stammen als versterking. Boven, op 3,40 m hoogte, stonden 34 nestkastjes. P.J. Schenk stuurde in mei 1926 hiervan een foto. Jarenlang bleef hij contact houden over dit project, vooral met de hoofdopzichter Herman Hz. de Gooijer. Deze moest hem de resultaten melden, zoals in juni 1927. Het uitvoerige rapport bevatte een tabel met de inhoud van elk kastje. Een samenvatting van dit onderzoek:

Stellage Eieren Jongen Nesten Niets

A ………..— ……… 25 ……. 24 ……. 5

B ………. 19………. — ……. 18 …… 10

C ………… 6………. 10 …….. 18 …… 14

D ………. —……….. 7……….. 3 ……. 29

————————————

Totaal… 25 ……. 42 …….. 63 …….. 58

Verdere rapporten ontbreken. Naast de emeltenbestrijding door de

spreeuwen, werd ook nog steeds Parijsch Groen toegepast. Het was nota

bene schadelijk voor de vogels, maar nergens werd vermeld of er sprake was

van dode spreeuwen. P.J. Schenk bleef het project in de gaten houden en

stuurde hierover regelmatig brieven.

Juni 1935: “Er werden opmerkelijk veel dotten doode emelten bijeen

gevon­den, die waarschijnlijk door vogels waren uitgespugt”.

December 1936 : ” de stellages op de Oostermeent in vervallen toestand

zijn geraakt en eerlang vernieuwing eischen.” Januari 1937 :

“Gelieve prijsopgave 102 nestkasten”. “Bij 100 stuks 85 cent per stuk voor

spreeuwen”.

Stad en Lande antwoordt februari 1937:

“Er wordt geen gebruik gemaakt van aanbieding nestkastjes”

De emeltenplaag verminderde na de ruilverkaveling van 1937, waardoor een

betere afwatering mogelijk werd. Hierna vervielen de stellages, het laatst

zijn ze gezien omstreeks 1940. Wel zijn er nog afbeeldingen van in enkele

boeken.

Vreemd genoeg wordt in de correspondentie nooit gerept van de meeuwen

op de Oostermeent Als er een zwerm opdook, zeiden de Blaricumse boeren

gekscherend: “De burgemeester van Marken heeft weer zijn duiven

losgelaten”. Misschien toonden deze zeemeeuwen geen belangstelling voor de larven. In de weilanden aan de Googweg te Muiderberg maakten de meeuwen wel jacht op de emelten.

—————————————————————


Bronnen:


– Archief ‘Stad en Lande’ Meenten Doos 364 Ziekte in grasgewas.

– Gooi en Eemlander 10 mei 1902

– Gooijer, F.J.J. de. 1996 De Gooise Zomerkade en de Maatlanden. Tussen

Vecht en Eem jrg. 14 (4), 204/208.

– Jonkers, D.A.; Kole, R.A. & Taapken (red.) 1987. Vogels tussen Vecht en

Eem. Vogelwerkgroep Het Gooi en omstreken, Hilversum. 331-333.

– Kroniek Lambert Rijcksz Lustigh (1654-1727). Rijks Archief Haarlem 279.

inv. nr. 1527 A

– Plantenziektekundige Dienst Wageningen. 1925. De Spreeuw. Verslag en

Mededelingen van de Plantenziektekundige Dienst, Wageningen No. 38.

– Polak, H. Tusschen Vecht, Eem en Zee. N.V. Dagblad De Gooi en Eemlander,

Hilversum 1935

– Rapport betreffende de ruilverkaveling van gronden genaamd “de

Buitendijken” gelegen in de gemeenten Naarden en Muiden. (25.08.1937)

___________________________

Afbeelding :

– Tekening van Stellage van Toon de Jong (uit boek H. Polak) met

onderschrift: Huizen: Vogelbroedplaatsen op de Gooische Oostermeent.

______________________________________________________-

F.J.J. de Gooijer






















































Leave a Comment