Angelika Kirchschlager en Simon Keenlyside komen volmondig uit voor hun liefde voor de operette. Op hun cd met werken van Léhar, Von Suppé en anderen treden zij in de voetsporen van Fritz Wunderlich, Nicolai Gedda en Elisabeth Schwarzkopf, universele musici voor wie het lichte karakter beslist geen reden was op het genre neer te kijken.door Willem Veldhuizen
Wat voor de opera geldt, geldt ook voor de operette: het drama wordt gevormd door de ingewikkelde, spannende verhoudingen tussen mensen. Maar waar de opera een zekere zwaarte bezit, is de operette lichter van taal en klank. Het moment dat het moet doen is vluchtiger, is meer een ogenblik dan een lange scène. Daarbij komt dat de operette in de loop van de tijd erg is verkitscht en verzoet. De constante behoefte aan vernieuwing is er grotendeels aan voorbijgegaan en er is talent en persoonlijkheid nodig om de kunstvorm levend te houden, of op zijn minst fris te brengen. Enkele generaties terug zijn er grote zangers geweest die zich met overgave aan het genre hebben gewijd: Elisabeth Schwarzkopf, Fritz Wunderlich, Hermann Prey, Nicolai Gedda en zelfs Dietrich Fischer-Dieskau. Zij onttrokken zich in hun interpretaties aan het gesentimentaliseerde beeld van Wenen dat Richard Tauber, vooral in optredens en shows tussen beide wereldoorlogen, in het leven had geroepen.
De Oostenrijkse mezzosopraan Angelika Kirchschlager en de Britse bariton Simon Keenlyside sluiten met hun operette-album hierbij aan. Het repertoire krijgt van beiden de serieuze aandacht die het verdient. Kitsch en dubieuze overgevoeligheid maken plaats voor grote muzikale potentie en eerlijke dramatiek, zonder geschmier dat maar al te vaak uit vocaal onvermogen ontstaat.
De meest gezongen componist op deze cd is Franz Léhar en met hem zitten we in het hart van de Weense traditie. Uit zijn ongeveer dertig operettes kozen de zangers het beste. ‘Da geh’ ich zu Maxim’ wordt door de tenoraal klinkende Keenlyside stijlvol gezongen. De humor in de tekst ontgaat hem niet. Het ‘Viljalied’ is bij Kirchschlager in vakkundige, geïnspireerde handen. Deze vaak gezongen aria kost haar niet de geringste moeite. Ook valt direct op hoe mooi en geestig de melodieën zijn en hoe transparant Léhar orkestreerde. Uit ‘Die lustige Witwe’, Léhars bekendste werk dat wel als geniaal in het genre wordt beschouwd, kozen de zangers het duet ‘Lippen schweigen, ‘s flüstern Geigen’. Beider vertolking is vol prachtige loomheid en het Tonkünstler-Orchester Niederösterreich o.l.v. Alfred Eschwé begeleidt perfect in stijl. Het duet ‘Mia bella Fiorentina’ van Franz von Suppé is verzorgd, tot in de puntjes uitgewerkt en heeft de allure van een vederlichte Verdi.
Deze cd toont aan welke rijke mogelijkheden en uitdagingen er in de operette schuilen, zowel technisch als muzikaal. Dat Kirchschlager en Keenlyside met zoveel verve pleiten voor de operette is een daad van rechtvaardigheid.
Léhar, Von Suppé, Kálmán e.a.
Angelika Kirchschlager; Simon Keenlyside; Tonkünstler-Orchester
Niederösterreich o.l.v. Alfred Eschwé
Sony Classical 88697119082